1. Je hebt alleen recht op een WW-uitkering als je minimaal vijf arbeidsuren per week verliest of minimaal de helft van je arbeidsuren.
Een rekenvoorbeeld. Stel, je werkte 40 uur per week en je verliest vier arbeidsuren per week. Dat is minder dan vijf arbeidsuren en ook minder dan 50% van je oude uren, namelijk 20. Je hebt in dat geval dus geen recht op een WW-uitkering. Maar stel nu dat je acht uur per week werkte en vier arbeidsuren verloor. Dan heb je wél recht op een WW-uitkering omdat je minimaal 50% van je uren kwijt bent.
2. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat onder andere de WW-uitkering regelt, kijkt ook naar de reden van je ontslag. Heb je zelf ontslag genomen? Dan zul je in de meeste gevallen geen WW-uitkering krijgen. Heb je het ontslag zelf veroorzaakt, bijvoorbeeld omdat je je niet als goede werknemer hebt gedragen? Ook dan krijg je geen WW-uitkering. Het ontslag moet namelijk het initiatief van de werkgever zijn en er mag geen dringende reden aan ten grondslag liggen, zoals bijvoorbeeld diefstal, fraude of werkweigering.
3. Je moet voldoen aan de wekeneis. Dat houdt in dat je in de 36 weken vóór je ontslag minstens 26 weken gewerkt moet hebben. Was je vrijgesteld van werk maar heb je wel loon ontvangen? Dan kunnen ook die weken meetellen voor de wekeneis.
4. Je moet voldoen aan de jareneis. Daarvoor kijkt het UWV naar de vijf kalenderjaren die vooraf gaan aan het kalenderjaar waarin je werkloos bent geworden. In minstens vier daarvan moet je genoeg gewerkt hebben. Dat noemen we de vier-uit-vijfeis. Sinds 2013 geldt dat je een jaar mag meetellen als je daarin minstens 208 uur hebt gewerkt. Word je bijvoorbeeld werkloos in 2022? Dan kijkt het UWV naar de jaren 2017 tot en met 2021. Het jaar van ontslag telt dus niet mee.